Een goede wandelkaart geeft je veel informatie over het reliëf van het terrein. Dat niet zo belangrijk in het vlakke Vlaanderen en Naderland, maar wel in de Ardennen en in de Alpen. Het maakt voor een wandelaar immers een groot verschil of je een helling moet beklimmen of afdalen, of je een vallei volgt of een berg beklimt.
De hoogtelijnen tonen het reliëf
Het reliëf wordt op een kaart weergegeven door hoogtelijnen. Dat zijn lijnen die alle punten met dezelfde hoogte met elkaar verbinden. Vaak voegt men daar nog schaduwen aan toe om het geheel wat intuïtiever te maken. Bij bergtoppen wordt vaak het hoogste punt met een cijfer aangegeven.
Om te illustreren hoe hoogtelijnen tot stand komen, tekenen we het reliëf van een eenzame berg.
Op de foto zie je de berg waarvan we het reliëf willen tekenen. We verdelen hiertoe de berg in horizontale schijven van 100m. Omdat deze berg meer dan 1000 meter hoogte ligt, is er een eerste schijf van 1200 m, daarna een schijf van 1300 m en ook een van 1400 m. Het hoogste punt van de bergt ligt op 1482 m en haalt net niet de schijf van 1500 m.
Op de kaart zie je deze schijven als concentrische hoogtelijnen rond elkaar. Het hoogste punt wordt op de kaart met een puntje aangeduid.
Herken een berg op de kaart
Door het patroon van de hoogtelijnen te bestuderen komt het reliëf tot leven.
Deze concentrische hoogtelijnen wijzen op een berg.
Waar de hoogtellijnen dichter bij elkaar staan, wordt er op een kleinere afstand meer hoogteverschil overbrugd. Dit betekent dat de helling hier steiler is.
Waar de de hoogtelijnen verder uit elkaar staan, stijgt de helling over een groter afstand. De helling is hier dus minder steil.
Er is een plaats waar de hoogtelijnen heel ver uit elkaar staan, daar is het terrein veel vlakker. Aan weerskanten van deze plaats is de helling steiler. Dit stukje terrein is een vlakker plateau, een ideale plaats om je tent op te zetten.
Herken een berg en een put op de kaart
Het patroon van de hoogtelijnen is zowel voor een berg als voor een put gelijk: de hoogtelijnen omcirkelen elkaar. Wil je weten of je voor een berg of voor een put staat, dan moet je de de hoogteaanduidingen lezen.
Teken een pijltje in de richting waarin de hoogtelijnen lager worden. Bij een berg worden ze lager naar buiten toe, bij een put naar binnen toe. Bij een berg is het hoogste punt middenin de cirkels gelegen, bij een put is dat het laagste punt.
Een heuvel en een put op de kaart.
In beide situaties zie je concentrische cirkels met hoogtelijnen.
Je moet de hoogte aanduidingen lezen om af te leiden of het om een heuvel of om een put gaat.
Herken een dal en een heuvelkam op de kaart
Ook een vallei en een heuvelkam kun je aan het patroon van de hoogtelijnen herkennen: ze worden weergegeven door bochten die in bovenliggende en onderliggende hoogtelijnen terugkomen.
Je kan met een het verschil tussen een heuvelkam en een vallei makkelijk herkennen. Teken pijltjes loodrecht op de hoogtelijnen die van hoog naar laag wijzen.
Bij een heuvelkam wijzen de pijltjes van elkaar weg.
Bij een vallei wijzen de pijltjes naar elkaar toe.
Bekijk het reliëf op je kaart eens goed. Dat gaat uiteraard beter met een kaart van de Ardennen of van de Alpen dan op een vlakke kaart van Vlaanderen of Nederland.
Waar zijn er bergtoppen met de hoogste punten op de kaart?
Waar lopen er valleien en welk hoogteverschil is er tussen het laagste en het hoogste punt?
Probeer een van de hoogste hoogtelijnen en een van de laagste hoogtelijnen te volgen. Je kan ze eventueel met een fluo stift accentueren. Zo komt het reliëf in het landschap op kaart tot leven.
Equidistantie
Het interval tussen twee hoogtelijnen wordt met een moeilijke term de equidistantie genoemd. (Zijn hoogtelijnen om de 20 meter getekend, dan heeft de kaart een equidistantie van 20 meter). De equidistantie is voor elke kaart verschillend, ze wordt gekozen naargelang het reliëf van het kaartgebied.
Op een kaart van een bergstreek is 20 meter een veel gebruikt interval. In vlakke gebieden zoals Vlaanderen of Nederland kiest men voor een kleiner interval, 5 meter of minder. Indien men in het vlakke Vlaanderen ook voor 20 meter kiezen, dan zouden er op veel kaartbladen nauwelijks hoogtelijnen voor komen.