Kledij werkt als een thermostaat. Als je lang bergop zwoegt dan krijg je het kei-heet en wil je kleren uitspelen. Kom je eenmaal boven en waait er een gure wind, dan krijg je het snel terug koud en wil je een extra laag aantrekken.
Het lagenprincipe gaat ervan uit dat je beter veel dunne lagen draagt dan één dikke laag, zodat je lagen kan aan- of uittrekken om je temperatuur te regelen. Een gevoerde jas of een super dikke trui zijn dus geen goed idee.
Maar goede wandelkledij bestaat niet uit laagjes om de temperatuur te regelen. Elke laag heeft ook een verschillende functie.
Als je een zware inspanning levert zoals bergop stappen, dan ga je al snel zweten. De eerste kledinglaag heeft tot doel om het transpiratievocht zo snel als mogelijk af te voeren zodat je huid steeds droog blijft. Je draagt deze laag direct op je huid.
De tweede laag is een dikkere laag die je lichaam isoleert tegen de koude. Je draagt die tussenlaag uiteraard alleen als het wat kouder is. Je kan deze laag eventueel opsplitsen in meerdere tussenlaagjes zodat je de temperatuur fijner kan afstellen.
De derde laag is opnieuw een dunne laag. Ze beschermt je lichaam tegen de weersomstandigheden van buitenaf: ze verhindert dat je koud of nat wordt door wind, regen of en sneeuw. Je draagt die laag alleen als er een koude wind staat of als het regent of sneeuwt.
Uiteraard moet niet alleen de eerste laag het transpiratievocht draineren. Ook de tweede en de derde laag moeten het vocht verder naar buiten afvoeren.