Wandeldagboek IJsland
Met de boot naar IJsland
Het is een rustige tweedaagse rit van België naar Denemarken, met onderweg een blitz bezoek aan Hamburg. We rijden meteen door naar de camping in de duinen van Hirtshals en vinden een plaatsje met zicht op zee. Zo kunnen we de hele nacht de branding van de zee horen!. We zijn hier niet alleen: de hele tijd komen er campers en de meest bizar uitgeruste 4WD’s aanrijden. Iedereen zoekt zich een plaatsje en loopt dan rond te kuieren om met de andere IJslandvaarders een praatje te maken en elkaars voertuig te bewonderen. Onze Landrover Defender met daktent ziet er zelfs braaf uit in vergelijking met de Mad Max voertuigen die je hier ziet. Voor ons is dit de derde keer IJsland, maar voor sommigen is het al hun twintigste reis. IJsland is verslavend, daar is iedereen het over eens. We verlaten de freaky auto show voor een strandwandeling. Die loopt langs de vuurtoren van Hirsthals. Blijkt dat die open is voor het publiek. Je beklimt een eindeloze stalen wenteltrap, steeds hoger. Het is een beetje claustrofobisch, tot je helemaal boven via een luik terug naar buiten klimt. Vanop dit platform heb je een fantastisch uitzicht over de kustlijn met eindeloze duinen en een ruwe zee.
‘s Morgens vroeg schepen we in op de Norröna, het schip van de Smyril Line. Deze ferry vaart van Hirsthals in Denemarken via de Faeröer eilanden naar Seyðisfjörður in IJsland. Een cruise van 2 dagen die je alle tijd geeft om je reis voor te bereiden, een hapje te eten in de restaurants, de bars te bezoeken of … verder te kletsen met de andere IJslandvaarders. Buiten, op het bovenste dek, staan drie jacuzzi’s te wachten. Niemand heeft zijn zwembroek mee… maar wij wel! Zalig om in een tobbe heet water bij regen & mist naar de koude zee te kijken.
De langste dag
Bij het naderen van de haven van Seyðisfjörður komt iedereen terug in actie. De veiligheidsdeuren naar het benedendek van het schip gaan open en iedereen gaat in zijn auto zitten. Ook het buitenluik gaat open: de ontscheping kan beginnen. Een paar moedige fietsers met bagage gaan eerst. Ze zwoegen zich in lage versnelling de helling op om het fjord te verlaten. De karavaan met auto’s verspreidt zich. Iedereen gaat zijn eigen weg, en na een uurtje rijden we alleen. Het is stralend weer: een hoog-blauwe hemel en een felle zon. De zon schittert op de vele winterse sneeuwplekken en ijsschotsen die in het azuurblauwe water nog volop aan het smelten zijn. We besluiten om meteen door te rijden naar de Snaefellsskali hut. We willen morgen de Snæfell beklimmen, een vulkaan van 1833 meter hoog met eeuwige sneeuw.
Het is bijna middag als we in de Snaefellsskali hut aankomen. Een paar jonge gasten zijn er druk bezig om de hut te renoveren. Het ruikt er naar verf en pas gezaagd hout. Als we over onze plannen vertellen, kijken ze even bedenkelijk: het weerbericht voor morgen is niet zo goed. ‘Maar je kan natuurlijk gewoon nu vertrekken’, zegt er eentje.
Welja, waarom niet? Het wordt pas na middernacht schemerdonker. En we zijn goed uitgerust, we hebben op de boot meer dan voldoende geslapen. We stappen in de wagen en rijden nog een eind verder tot aan het einde van de piste. Daar parkeren we aan de voet van de vulkaan. Nog snel een Royco soepje eten, met de kaas en het brood die we in Hirsthals kochten. We zijn er klaar voor!
Het pad loopt eerst over een stenig woestijnlandschap. Daarna wordt de klim steeds steiler, maar echt moeilijk wordt het nooit. Als we aan de sneeuwgrens komen, trekken we onze gaiters aan en nemen onze wandelstokken. Navigeren blijft makkelijk: er staan diepe voetstappen van onze voorgangers in de sneeuw. Maar het is best lastig stappen als je bij elke stap weer diep in de sneeuw zakt. We bereiken de top waar een kleine houten piramide staat. We hebben op onze tocht niemand gezien, en ook hier hebben we de berg voor ons alleen. De zon schittert, de lucht is felblauw. We hebben een 360° uitzicht op een eindeloos landschap van steenwoestijnen, donkere meren en fiere vulkanen. Dan horen we een dof gerommel ergens ver beneden ons. Hebben we iets wakker gemaakt wat beter was blijven slapen? Is dit de doemberg? Hoog tijd om de terugweg aan te vatten!
Afdalen gaat vlot: we glijden een heel stuk op de sneeuw naar beneden. Na 6 uur staan we terug aan de auto. We rijden met de Landrover naar de hut, zetten de tent op en smullen van een blik Ravioli. Met een goed glas wijn is dat te doen. Tijd om te slapen, het is inmiddels al lang voorbij middernacht. Maar dan steekt de wind op. Boven de ijskoude sneeuwmassa van de Snaefell koelt de lucht af. Die koude lucht daalt en komt dan met een rotvaart aanwaaien. Onze daktent is best stevig, maar de hele auto schommelt en zo hoog bovenop onze auto schudt en beeft het. Slapen lukt hier niet. We breken het kamp op en rijden twintig kilometer van de berg vandaan, tot de wind in sterkte afgenomen is. Tent terug opklappen, en … slaap-wel. Een eind in de ochtend worden we pas wakker. Blijkt dat we naast een boerderij met warmwaterbron staan. Na de boot wordt dit onze tweede jacuzzi ! Een mooi einde voor de eerste, lange dag op IJsland …
Beklim eens een vulkaan
Vandaag gaan we voor een experiment. Met onze wijsvinger hebben we een vrij willekeurige vulkaan op de kaart aangeduid. De Kollóttadyngja. Deze gaan we beklimmen! Er loopt een 4 WD piste tot aan de voet van de Herðubreið, een vulkaan in de vorm van een tafelberg. Van daaruit is het nog 12 km naar de Kollóttadyngja. Dat wordt een tochtje van 23 km ver, 660 meter stijgen en evenveel dalen. Vooruit met de geit!
Het begint niet goed: we vinden het begin van de piste niet. Nochtans, onze GPS liegt niet: hier moet het zijn! Dan zien we een vage lijn in het landschap. We rijden er naar toe, en vinden de afdruk van een oud bandenspoor. Wat verder vinden we een verroest bordje, half verscholen onder het zand. Deze piste wordt duidelijk weinig gebruikt. En we begrijpen meteen waarom: los zand, grote rotsblokken, hoge richels. Het is voortdurend manoeuvreren om de Landrover over al deze hindernissen heen te krijgen. Hilde stapt uit om het beste spoor uit te stippelen en richtlijnen te geven, terwijl ik het stuurwiel in alle richtingen draai en jongleer met de versnellingspook. ‘Iets meer links, beetje naar rechts’. ‘Wacht, ik gooi een paar blokken opzij’. Na een uurtje puzzelen geraken we tot aan het einde van de piste, aan de voet van de Herðubreið.
We schieten een kompasrichting en zien onze vulkaan in de verte liggen. Het traject is helder: gewoon recht vooruit, want er is geen pad. Onze kompaslijn loopt doorheen los zand, over metershoge gestolde lavastromen, langs stenige vlaktes. Een lastig parcours. Na een tiental kilometer komen we aan de voet van de Kollóttadyngja, en … hier zijn zowaar een paar IJslanders aan het werk. Ze zijn de fundamenten aan het leggen voor een nieuwe berghut. We maken een praatje: blijkt dat ze thuis de hut al gebouwd hebben, in twee grote stukken. Het plan is om deze stukken tijdens de komende winter op een slee tot hier te slepen, maar ze weten niet zeker of dit wel zal lukken. We vragen hen naar een pad tot op de Kollóttadyngja, maar dat is er niet. ‘Follow your intuition’, zeggen ze.
We bekijken met een verrekijker de flank van de vulkaan en stippelen op zicht een route uit. Halfweg lijkt er een enorme spleet te zijn, die moeten we proberen te vermijden.
En dan gaan we op weg. Het gaat vrij goed, tot we aan die fameuze bergspleet komen. Het is inderdaad een gapende afgrond, maar wat verder naar rechts zien we een lavabrugje. Deze natuurlijke brug is geen twee meter breed, maar ze volstaat om ons over de afgrond te brengen. Daarna klimmen we nog een heel stuk hoger, tot we tenslotte aan de kraterrand komen. We dalen meteen af in de krater, waar zich een ijsmeer gevormd heeft. Een fascinerend zicht: ijsschotsen drijven in een donker meer, geflankeerd door de scherpe zware tanden van de kraterrand. Ik ga op een kleine rots midden in het meer zitten, zodat Hilde een foto kan nemen.
Dankzij de GPS kunnen we veilig op onze passen terugkeren. Eenmaal aan de auto is het tijd voor verse koffie met een wafeltje.
Vulkaanzwemmen
Askja is een prachtige plek in het binnenland die helaas iets te populair is geworden omdat de bussen met toeristen nog net over de grindweg tot aan de immense caldera van de vulkaan kunnen rijden. Wij kamperen iets verder, aan de ingang van de Drekagil kloof. We besluiten om eerst de kloof te verkennen en om daarna eens uitgebreid te koken. We rijden pas tegen de avond naar Askja, nadat de bussen vertrokken zijn.
Na het avondeten vertrekken we voor de korte rit naar Askja. De parkeerplaats is leeg. We trekken onze wandelschoenen aan, pakken ons zwemgerief in een kleine rugzak en beginnen aan de beklimming van de Viti, een kleine vulkaan. Dat gaat eigenlijk heel makkelijk: er is een goed pad tot op de kraterrand, waar je prachtige foto’s kan maken van de caldera. Om in de krater af te dalen is het wat lastiger. Een steile helling, vettige gele smurrie, nergens houvast. We stappen en glijden naar beneden tot we de bodem van de krater hebben bereikt. De krater staat vol water dat helemaal wit ziet door de vulkanische mineralen. En het water is warm, want deze vulkaan is nog actief. Dan begint het te regenen. We trekken snel ons zwempak aan en stoppen onze kleren in de waterdichte rugzak.
Het water is fantastisch: zeker 35 graden! Op sommige plaatsen komen er zwaveldampen boven borrelen, hier en daar is het water zelfs te warm. De regen deert ons niet en we zwemmen een paar rondjes in de krater. En ja, die zwavel stinkt inderdaad een beetje naar … rotte eieren. En zo klimmen we dus terug uit de vulkaan: als twee halfgaar gekookte rotte eieren.
Misschien moeten we morgen toch ergens een douche opzoeken.
Kerlingarfjöll, een alternatieve Laugavegur trekking
Bij onze vorige IJsland reis hebben we de Laugavegur/Skóga trekking gewandeld. Het is de meest bekende trekking, en ongetwijfeld een van de mooiste meerdaagse tochten die je waar ook ter wereld kan maken. Die tocht start in Landmannalaugar en loopt tot in Þórsmörk. Daarna kan je nog verder tot Skóga aan de kust. De volledige tocht is 107 km lang. Er zijn 6 dagetappes, maar wie snel stapt kan de tocht ook op 3 tot 4 dagen wandelen. Je kan onderweg in hutten slapen, maar dan moet je zeker tijdig reserveren want deze tocht is heel populair.
Deze keer kiezen we voor het gebied rond Kerlingarfjöll. Het is een fantastisch geothermisch gebied dat bij wandelaars minder bekend is.
We vertrekken op de camping. Aan de receptie krijgen we tegen betaling de code van de Klakkur hut, waar we vanavond willen overnachten.
Het eerste stuk loopt vlot: we lopen vanaf de camping over een vlak stuk terrein naar het geothermisch gebied Hveradalir. Het terrein is voorzien van paaltjes en brugjes zodat bezoekers het gebied zonder gevaar kunnen verkennen. Je loopt tussen kokende bronnen, pruttelende slijkpoelen en wolken van zwaveldamp.
Maar onze tocht gaat voort. We klimmen omhoog naar een eerste heuvelkam. Van hieruit heb je een schitterend overzicht over het terrein, met wolken stomend water, roze en groene liparietheuvels en witte sneeuwvelden. Na de heuvelrug volgt een groot sneeuwveld. We laten ons tientallen meters naar beneden glijden. Tot onze verrassing merken we dat er hier nog een geothermisch gebied ligt, ditmaal ruw en onbetreden. We zoeken ons een weg over smalle heuvelruggen en tussen rokende en kokende rivieren. Als je hier naar beneden schuift, dan breek je niet alleen je nek: je wordt ook gekookt en op het einde van de rivier gaar afgeleverd. Hier en daar vinden we nog een houten paaltje, maar het pad is veelal niet erg duidelijk. We behelpen ons met onze GPS en de kaart. We steken opnieuw een vlakte over en zoeken ons een weg over een besneeuwde bergflank. We dalen terug af en lopen langs de kale flank van een vulkaan, steeds op en neer en over het puin. Best vermoeiend.
Uiteindelijk komen we aan een grotere rivier waar we over moeten. De routebeschrijving in onze reisgids had ons gewaarschuwd: dit is geen eenvoudige river crossing. In het voorjaar moet je deze rivier ‘s morgens vroeg oversteken, wanneer er minder smeltwater is. Maar het is nu eind juli, dus we wagen het erop om de rivier ‘s middags over te steken. We hebben hiervoor speciaal neopreen duikschoentjes meegebracht. Ze houden je voeten warm en geven goede grip op de gladde rivierkeien. We haken ons met één arm aan elkaar vast en houden een wandelstok in onze vrije hand om goed evenwicht te houden. Het is goed uitkijken naar minder diepe plaatsen waar we stroomversnellingen kunnen vermijden. Aan de andere oever wacht ons nog een kleine verrassing: de rivier heeft een sneeuwveld geërodeerd tot een loodrechte wand. Gelukkig is die wand niet hoger dan een tweetal meter. We improviseren een piolet door onze wandelstokken kort te maken en schoppen met onze zware bergschoenen treden in de sneeuw, zodat we naar boven kunnen klimmen.
De tocht gaat verder over een lange en een beetje saaie vlakte. We beginnen onze beentjes te voelen. En dan zien we opeens de Klakkur hut liggen. We vinden naast de deur een kastje met cijferslot. De code die we op de camping kregen geeft toegang tot een sleutel, waarmee we de stalen deur van de hut kunnen openen. Er staat een houtkachel met brandhout, er zijn stapelbedden en er is een tafel met banken en een primitief uitgeruste keuken. Maar er is geen water. Met een grote pot wandel ik naar een sneeuwveld aan de voet van de gletsjer. Ik schraap de vuile sneeuw weg tot ik aan een laagje witte sneeuw kom. Ik sleur de volle pot terug naar de hut en we zetten hem op het vuur zodat de sneeuw kan smelten. Een uurtje later komen er nog twee IJslandse meisjes op bezoek. Ze zijn al een week onderweg en zien er een beetje verwilderd uit. Ze willen absoluut niet in de hut slapen en zetten hun gammele tentje op in de luwte van de hut. We vallen in slaap met Sigur Rós in onze oortjes.
Over lekker eten en ... Hitchcock's 'The Birds'
Het was vandaag een lange dag: we zijn gaan duiken in de Silfra kloof. Je kan hier afdalen in de Mid-Atlantic Ridge en met beide handen de Amerikaanse en de Euraziatische tectonische plaat aanraken. Het water is super-helder maar wel ijskoud: nauwelijks 3° Celsius. Zelfs in de dikke duikpakken die we huurden kregen we het na twee lange duiken toch koud.
En nu willen we op restaurant. Een paar dagen geleden hadden we dit ook gepland, en … het is toen nogal tegengevallen. Het restaurant zag er nochtans heel gezellig uit en het zat goed vol. Maar toen kregen we de menukaart. Onze mond viel open van verbazing. Op het menu: walvis, IJslandse pony, puffin (een papegaaiduiker) en IJslandse lammetjes. Nu zijn we geen vegetariërs, maar dat ging ons toch te ver. We hebben dus een slaatje met geitenkaas gegeten.
Maar vandaag rijden we helemaal tot in Stokkseyri, waar we een goed adresje kennen. Het plan is om eerst onze tent op te zetten en daarna eens uitgebreid te gaan smullen.
Bij aankomst op de camping zien we iets raars. Iedereen loopt er met een pot of pan op zijn hoofd. Als ik uitstap, komt er meteen zo’n pottendrager met grote schrikogen aangelopen. Hij roept iets en wijst naar de lucht. Ik kijk verbaasd omhoog en kan nog net wegduiken voor een aanvallende vogel. Meteen zet een tweede vogel de aanval in: ze duikt met loensende ogen als een kamikaze op mij af, haar scherpe bek als een dolk in aanslag. Ik spring terug in de auto. Het zijn Sternen, vogels die behoorlijk agressief zijn. Ze broeden hier massaal in het lange gras naast de camping. Om hun kroost te beschermen vallen ze iedereen aan die in de buurt komt.
Die avond wandelen we naar het restaurant met een pot en een pan op onze kop. We zouden het niet eens zo erg vinden mocht er Stern op het menu staan. Het restaurant bevindt zich in de haven, waar massaal langoustines gevangen worden. Je kan je portie kiezen: 6 of 12 langoustines per persoon. In lookboter gebakken, met een glaasje witte wijn.
Wel, doe ons maar 12 stuks!