Wandeldagboek Groenland

Een winterse zondagavond in Leuven

We zijn doorweekt na een hele dag wandelen in de druilerige regen. Als we het warme Via-Via café binnenstappen bestellen we meteen een donkere trappist om op te warmen. Onze reisgenoten wachten ons op aan een tafeltje in de hoek. De groep is nu compleet: Manuela, Nele, Bram, Hans, Hilde en Christophe, iedereen is er.

We spreiden de kaart van Groenland uit over de tafel. Het land is reusachtig. Waar willen we precies naar toe? En hoe geraak je daar? Is zo’n reis wel betaalbaar? Wat met ijsberen? Bestaan er wandelkaarten? Hoe warm, of beter, hoe koud is het daar?

Het is meteen duidelijk dat dit voor ons nog onbekend terrein is. En er bestaat géén Lonely Planet van Groenland. Dat is op zich goed nieuws, want we houden wel van een blanco blad. Maar deze trekking zal wel iets meer voorbereiding vragen dan onze jaarlijkse huttentocht in de Alpen.

Zaventem, 18 Juli

We vliegen vandaag naar Reykjavik (IJsland) en nemen daarna een tweede vlucht naar Kulusuk, een nederzetting met een vliegveldje in Oost-Groenland. Het is een dure vlucht die meteen het grootste deel van ons reisbudget opslokt. Maar dat is geen probleem, we slapen toch de hele reis in onze tent en koken ons eigen potje.

Waarom kiezen we voor Oost-Groenland? In West-Groenland is er de alom bekende Arctic Trail. Maar die is naar ons aanvoelen iets te veel ‘on the beaten track’. Ook Zuid-Groenland hebben we niet weerhouden: we willen een Arctische reis maken en ijs zien. Dat kan het beste in Oost-Groenland, waar de ijskap tot aan de kust reikt.

Kulusuk

De propellers van het vliegtuig dreunen wanneer we op de kiezelpiste landen. We vliegen met een ‘Short Take Off and Landing’ vliegtuig van Air Iceland Connect. Zo’n STOL toestel kan in zowat alle omstandigheden vliegen. Maar blijkbaar niet landen, want we moeten in Reykjavik urenlang wachten tot de mist in Kulusuk voldoende opgetrokken is. Gelukkig maar want bij dit heldere weer hebben we vanuit het vliegtuig een fantastisch zicht op een donkerblauwe zee waarin er sneeuwwitte ijsbergen drijven. De luchthaven, een voormalige Amerikaanse militaire basis, is niet meer dan een laag gebouw in een lege, troosteloze vlakte. Een tractor met aanhangwagen brengt onze bagage. We gooien onze zware rugzakken op onze rug en stappen meteen de korte afstand naar de kust. Er schijnt een stralende zon, de hemel is helblauw, het licht is fel. Maar het is hier wel fris: niet meer dan 8 graden. Op zee wacht een bootje: Lars is er al. We hebben deze afspraak via email kunnen regelen. Hij zal ons met de boot naar Kuummiit brengen, een klein Inuit dorpje dat 40 km verder noordwaarts ligt. Hij heeft zoals afgesproken ook een geweer met speciale munitie en vijf liter benzine voor onze branders bij. De aanlegsteiger is helemaal in elkaar gezakt en niet meer bruikbaar. Hans houdt de boot vast aan een lijn, we geven de rugzakken één voor één door overheen grote rotsblokken en klauteren daarna zelf aan boord. Lars deelt zwemvesten uit en we trekken alle kleren aan die we bijhebben want het is ijskoud in een open boot. Hij start de zware Yamaha motor en we scheuren er met een rotvaart vandoor.

Kuummiit

Het dorp is een Inuit nederzetting met veelkleurige houten huisjes. Er zijn geen straatnamen, maar elk huisje heeft zijn kleur: het groene huis, het blauwe huis, het rode huis. Deze gemeenschap telt niet meer dan 300 inwoners. Er zijn geen auto’s, maar er is wel een bulldozer voor het zware werk. Het is even wennen aan het vele afval dat hier overal rondslingert. Traditioneel Inuit afval bestond uit dierlijke resten, die vergingen vanzelf. Maar oude wasmachines en scheepsmotoren zijn een stuk taaier. Oude kledij, kapot speelgoed, plastic flessen: het blijft allemaal liggen waar het neervalt. Niemand maalt erom.

Er is tot onze verrassing een kleine superette. Je kan er alles kopen wat een mens hier nodig heeft: eten, kledij, speelgoed, spullen om je boot te herstellen, visgerei en geweren. De kogels staan bij de sigaretten achter de kassa. Voor het bier is er een speciale plaats voorzien. Nogal wat Inuit leven van een uitkering van de Deense verzorgingsstaat. Ze hebben weinig omhanden en alcoholisme is dan ook een probleem. Het bier is slechts op bepaalde tijdstippen te koop en wordt op zaterdag massaal ingeslagen. We voelen ons maar watjes als we aan de kassa aanschuiven met niet meer dan twee sixpacks Carlsberg: ‘Probably the best beer in the world’. Bij gebrek aan concurrentie vast en zeker ‘The best beer in Greenland’.

We kamperen even buiten het dorp, op een plateau waar we een schitterend zicht hebben op het brede Ammassalik fjord. ’s Avonds horen we een luid ‘whooosh’. Het blijken walvissen te zijn die een waterfontein spuiten. Aan hun rugvin te zien zijn het waarschijnlijk Minke’s, kolossen van 10 m lang. We blijven ze tot laat in de nacht met de verrekijker volgen. Op deze breedtegraad wordt het in de zomer gelukkig niet echt donker.

Tunup Kuua

We besluiten om een korte 2-daagse trekking te doen om in te lopen. Onze tocht start net voorbij het kerkhof. Het is door een hoge omheining omgeven, allicht om dieren buiten te houden. Of is het om slapeloze geesten binnen te houden?

Eerst is er nog een pad, daarna zijn we op onszelf aangewezen. We hebben een summiere beschrijving en een kaart van 1995 op schaal 1/100.000. Die hebben we online in Kopenhagen gekocht, compleet met vochtige keldergeur. Erg populair zal die kaart niet zijn? Maar we hebben gelukkig ook onze gps met een redelijke basiskaart, waar we de tracks van de kaart op overgenomen hebben. Dit is voldoende om de hoofdrichting van ons wandeltraject aan te geven. De ‘details’ moeten we toch zelf op het terrein uitzoeken.

We volgen eerst de kustlijn van een mooi fjord en draaien dan in noordwestelijke richting de Tunup Kuua vallei in. Groenland heeft volgens de Köppen klimaatclassificatie een toendra (ET) en ijskap (EF) klimaat, veel te koud voor bomen. We stappen door een typische toendra vegetatie: mossen, korstmossen, grassen en lage struiken. Het is moeilijk en ongelijk stappen over hoge graspollen. Ook grote blokkenvelden zijn lastig om over te steken. We komen vlugger vooruit op de lange stroken met vlak gesteente, door de gletsjers netjes gladgeschuurd.

We willen aan de voet van een gletsjer kamperen, maar het terrein blijkt één groot moeras. Bram en Christophe gaan voorop, op zoek naar een vlakke en droge plaats. Het wordt een woeste tocht, maar ze vinden nergens een geschikte plaats om tenten neer te zetten. Intussen worden we belaagd door muggen en vliegen die het op onze neus, oren en ogen gemunt hebben. We hebben gelukkig muggennetjes bij. Na deze mislukte verkenning besluiten we om op onze stappen terug te keren en aan het begin van de vallei te kamperen.

We vinden een vlakke plek die met frisgroen mos bedekt is. Het is een terrasje in het midden van een verwilderde stroom: een schitterende kampeerplek. Aan water geen gebrek: je drinkt het hier zo uit de rivier. We eten de eerste van een hele reeks gedroogde kampeermaaltijden. Iedereen heeft zo zijn eigen merk gekocht, het is een twijfelachtig culinair festijn. Eigenlijk eten alleen Nele en Bram echt lekker: ze hebben alles zelf klaargemaakt en eigenhandig gedroogd.

Tijdens de nacht krijgen we bezoek. Een poolvos gaat alléén voor het beste en heeft een van Nele’s fameuze gedroogde maaltijden bemachtigd. We roepen hem nog na dat hij er water moet bijdoen, maar hij hoort het niet en verdwijnt als een dief in de nacht.

Bluie East Two, Ikateq

In Kuummiit charteren we een bootje dat ons naar de oude militaire basis in Ikateq brengt. Dit Amerikaanse vliegveld was actief van 1942 tot 1947, na de tweede wereldoorlog werd de basis verlaten. Roestige constructies, olievaten, machines en vrachtwagens werden gewoon achtergelaten. Dit is trouwens niet de enige basis die Groenland vervuilt: de Amerikanen hebben na de koude oorlog zo’n 30-tal basissen verlaten zonder ze op te ruimen. Er zou er zelfs eentje zijn met een radioactieve kernreactor die nog onder het ijs zit. Denemarken heeft nu een budget uitgetrokken om deze basissen te saneren.

We verkennen al die roestige oldtimers, installaties en eindeloze rijen olievaten. Dat is plezant en het levert unieke foto’s op. Maar we vergeten niet dat het toxisch is voor de natuur én droevig in zo’n mooi landschap.

Qinngertivaq

Nog dezelfde avond varen we vanuit Ikateq rechtstreeks naar het einde van het Qinngertivaq fjord. Hier start onze achtdaagse trekking. De schipper kan hier nergens aanmeren, we moeten dus doorheen het ijskoude water tot aan de oever waden. We kamperen meteen aan de oever, recht tegenover een gletsjer. Er liggen een aantal grote ijsbergen in het fjord. Ze zijn hier gestrand en smelten langzaam af. Hierdoor geraken ze uit evenwicht, waarna ze met een luid knal omkeren. Er klinkt die nacht regelmatig een kanonschot van zo’n kantelende berg.  

De eerste dag van de trekking stappen we van het Qinngertivaq fjord over een bergpas naar het Sermilik fjord, een tocht van een twintigtal kilometer. Het is even wennen aan de zware rugzakken, maar het valt al bij al nog wel mee. We hebben alles tot op de gram afgewogen en al het overbodige thuisgelaten, niemand start met meer dan 18 kg. Iedereen draagt zijn eigen spullen. Het gemeenschappelijk materiaal verdelen we netjes onder elkaar. Het gewicht aan voedsel en brandstof zal elke dag lichter worden. En het geweer, dat dragen we om beurt één uur. Tja, dat geweer, het voorwerp van een hele discussie én de reden waarom we eerst twijfelden of Oost-Groenland wel een geschikte bestemming is voor een trekking.

IJsberen

In Oost-Groenland moet je rekening houden met ijsberen. Het zijn echte vleeseters die op zeehonden jagen. De Inuit noemen ze ‘Nanuk’, het dier dat veel respect afdwingt. Een ijsbeer is 3 m lang en weegt 500 kg. Je wil het beest niet tegen het lijf lopen. In de lente laten ijsberen zich op een ijsschots meedrijven naar het zuiden, tot die gesmolten is. Daarna wandelen ze te voet terug. Tegen de zomer is de kans miniem dat je er nog eentje in het zuidoosten van Groenland tegenkomt.  

Het aantal ijsberen neemt toe. Dat komt door de quota: Inuit mogen nog steeds op de dieren jagen, maar ze mogen in het zuiden van Groenland niet meer dan 25 dieren schieten, in het noorden niet meer dan 55. Het is niet toegelaten om de pels, klauwen of andere artefacten uit het land uit te voeren. Activisten gebruiken dikwijls foto’s van ijsberen die dreigen te ‘verdrinken’ op een wegsmeltende ijsschots. Een goed bedoeld en sprekend beeld maar het is een fabel: ijsberen zijn goede zwemmers, ze kunnen tot 150 km aan één stuk door zwemmen. Het is uiteraard wel zo dat hun habitat verdwijnt door het opwarmen van de aarde, ze hebben het ijs nodig om op zeehonden te kunnen jagen.     

IJsberen vormen in principe geen bedreiging voor mensen, maar met een hongerig exemplaar weet je maar nooit. We houden ons dus strikt aan de veiligheidsprocedure die de Groenlandse overheid voorschrijft. We reizen in groep. We zullen ’s nachts de wacht houden als er een ijsbeer in de regio gesignaleerd wordt. In het onwaarschijnlijke geval dat we toch een beer ontmoeten moet het volstaan om dicht bij elkaar te blijven en veel lawaai te maken om het beest af te schrikken. In het ergste geval lossen we waarschuwingsschoten. Op een beer schieten doe je niet, tenzij in uiterste nood wat in praktijk niet mag voorvallen. Een beer doden in Groenland leidt tot een onderzoek dat even ernstig genomen wordt als een moordonderzoek op het verdacht overlijden van een mens. We zien het geweer dus een beetje zoals een airbag in je auto: goed dat je er een bij hebt, maar niet bedoeld om te gebruiken. We spreken af wie in geval van nood zal schieten. Iedereen neemt de veiligheidsinstructies nog eens door en we oefenen met een paar schoten op een dikke steen.

Sermilik

De tocht naar het Sermilik fjord is fantastisch mooi en wild. Er zijn geen paden, dit gebied wordt zelden bezocht. Het is zoeken naar het optimale spoor: we waden door verwilderde rivieren, steken moerassen over, springen van graspol naar graspol en beklimmen hellingen met losse stenen. In de ijskoude rivieren komen onze neopreen sokjes goed van pas, onze wandelstokken geven stabiliteit. We steken een bergpas over en omzeilen een gletsjer. Dan verandert het landschap. De vallei wordt breder en er opent zich een fantastisch panorama. Voor ons ligt Sermilik fjord: felblauw water met duizenden ijsbergen, zover het oog reikt. Sommige ijsbergen zijn reusachtig, ze zijn een paar honderd meter lang, het zijn drijvende kastelen. Aan de horizon zien we een witblauwe streep, dat moet de ijskap zijn. We stappen tot op een klein plateau dat als een klif boven de kust uitsteekt. Op dit uitzichtpunt slaan we ons kamp op. Ook nu weer blijven we tot laat in de heldere nacht naar het landschap kijken. Af en toe klinkt het kanonschot van een kantelende ijsberg.

De volgende dagen volgen we het Sermilik fjord. Soms stappen we op zo’n honderd meter hoogte, soms dalen we af naar zee. Dan volgen we de kustlijn of we waden doorheen de ijskoude zee om een klein fjord over te steken. We blijven de hele dag naar dat fantastische landschap kijken, je krijgt er nooit genoeg van. Het weer blijft schitterend: helblauwe hemel, een temperatuur van 8 graden en een frisse zeebries die de muggen wegjaagt. Wanneer we van de kust wegdraaien verandert het landschap opnieuw. Dit is hooggebergte, maar dan wel op zeeniveau: de bergtoppen reiken niet hoger dan 1500 m. Het landschap is ruw en ruig, we zoeken ons een weg tussen los puin, diepe kloven en steile rotswanden. Op een lastig stuk doen we meer dan een uur over een afstand van slechts twee kilometer. Zo wordt het een erg lange stapdag. Terwijl de heren bij de rugzakken blijven, gaan Manuela, Hilde en Nele op zoek naar een kampplaats. Dat is niet eenvoudig, want er is hier nauwelijks een stukje vlakke grond te vinden. Na lang zoeken ontdekken ze een piepklein plekje groen met een klein riviertje, net genoeg voor drie tentjes.   

Tinitequilaaq

Na vier dagen bereiken we de kleine Inuit nederzetting Tinitequilaq. We stappen voorbij verschillende roedels sledehonden die aan kettingen liggen te slapen. Ze zijn werkloos omdat de sledes in de zomer door motorbootjes vervangen worden. De husky’s verroeren niet tot ze gevoerd worden. Dan ontstaat er een drukte van jewelste. Ze krabben, huilen en janken. Dat zouden wij ook doen als we hun voer moesten eten: een stinkende zwarte blubber, het restant van wat ooit een zeehond was.    

De volgende dag charteren we een bootje om het fjord over te varen. De schipper heet Julius. Hij spreekt perfect Engels en runt een eigen zaak. In de winter organiseert hij sledetochten voor rijke toeristen, in de zomer brengt hij ze met zijn boot overal naar toe.

Tijdens de overtocht slaat het weer helemaal om. Eerst is er nog motregen, daarna valt het water met bakken uit de hemel. We gaan aan land en bekijken het kletsnatte landschap dat voor ons ligt. Hier moeten we ergens 400 m stijgen om een bergpas te bereiken. De helling ziet er steil en moeilijk uit. Na enig overleg besluiten we om een richel te volgen die min of mee begaanbaar lijkt, ook al is het einde niet te zien omdat hij in een laaghangend wolkendek verdwijnt. We klimmen in de regen omhoog terwijl losse stenen onder onze voeten wegschuiven. Na een lange en glibberige tocht komen we kletsnat en verkleumd boven.

De helling heeft heel wat van onze krachten gekost en het traject dat voor ons ligt ziet er nog moeilijker uit. We besluiten om hier kamp te maken: beter een namiddag in de tent zitten dan risico’s nemen. Tijd om wat technologie boven te halen. Met onze Garmin Inreach sturen we via een Iridium satellietverbinding een paar berichten naar huis. We vragen ook het weerbericht op: het weer blijft morgen slecht, het wordt pas overmorgen beter.

’s Ochtens vroeg is de regen gelukkig al een stuk minder geworden, maar de lage wolken belemmeren nog steeds het zicht. We besluiten om toch te vertrekken. Nele navigeert behendig in die dichte mist. Het is voortdurend draaien en keren om diepe kloven, meertjes en steile hellingen te vermijden. Alle blokken liggen los, dit is echt wel ruw terrein. We steken verschillende sneeuwveldjes over. Dan staan we ineens voor een muur van ijs: we hebben de gletsjer bereikt. Voor die muur ligt er tot onze verrassing een groot meer dat we nergens op de kaart kunnen terugvinden. Het is een nieuw meer dat ontstaan is door het smelten van de gletsjer, ongetwijfeld een gevolg van de klimaatopwarming. Er zit niets anders op dan rond het meer te stappen, wat niet eenvoudig is: de rotswanden zijn steil en bezaaid met los gletsjerpuin.

Uren later bereiken we het einde van het plateau en we zetten de afdaling in. De zon komt er dan toch door en het terrein wordt wat makkelijker om te stappen. Uitgeput vinden we een mooie kampeerplaats aan een meertje.

De volgende dagen stappen we langs verschillende meren die steeds groter worden naarmate we terug de zee naderen. Ze hebben geen naam, alleen een nummer : Sø5, Sø4, Sø3, Sø2, Sø1. Het landschap wordt steeds vriendelijker, de zon is nu helemaal terug en het wordt warmer. Het signaal voor muggen en vliegen om de aanval in te zetten. Maar niet getreurd, we halen onze muggennetjes boven en stappen vrolijk verder. Als we uiteindelijk een duidelijk pad vinden, weten we dat Tasiilaq niet ver meer kan zijn.

Tasiilaq

Dit kleine stadje telt 2000 inwoners. Het is de hoofdplaats van Oost-Groenland. Alles is hier goed georganiseerd. Er is werk, het bevolkingsaantal groeit. Er is een ziekenhuis, een school, een sportcentrum, auto’s en een containerhaven. Het voedsel en allerlei goederen worden met een ijsbreker van de Royal Arctic Line aangevoerd. Tijdens de winter kan het schip niet varen, het is dan wachten op de lente om de voorraden terug aan te vullen.

Maar nu is er overvloed in de supermarkt. Gedaan met het kampeervoedsel, we kunnen eindelijk eens goed koken. Na twee weken wassen in koude rivieren zou ook een warme douche welkom zijn. Maar het badhuis is dicht, we moeten tot morgen wachten.

Hans haalt ’s morgens heel vroeg verse broodjes zodat we op tijd paraat zijn. Stipt om 9 u staan we met handdoek en zeep voor het badhuis. Geen levende ziel te bespeuren. Als we even rondvragen blijkt het badhuis vandaag niet open te gaan: gisteren was payday. Het personeel heeft prompt een deel van zijn loon in Carlsberg omgezet. Personeel en badhuis zijn vandaag niet operationeel, die douche zal voor later zijn.

Dan maar naar het restaurant van het stadje, een hamburgertent met een tof terrasje. Bram gaat bestellen en hij komt terug met een verdachte twinkeling in zijn ogen. Verrassing: ze schenken hier blonde Grimbergen! We bestellen een rondje, en nog één. We genieten van dat vloeibare goud. En dat mag onze portemonnee heel erg letterlijk nemen.

Qeertartivatsaap Kangertiva

We brengen het geweer terug naar Lars. Geen beer gezien, gelukkig maar. De volgende dag brengt hij ons met zijn bootje naar het Qeertartiviatsaap fjord om van dichtbij walvissen te spotten. In de zomer komen hier bultrug walvissen om te jagen op vis, inktvis en kril.

Het zijn indrukwekkende acrobaten. Met hun lengte van 18m en hun 30 ton zware lijf tonen ze ons hun kunstjes. We zien ruggen, staarten en witte flippers hoog boven het water uitsteken. Met donderend geraas storten ze daarna terug in zee. Je kent zoiets wel van een natuurdocumentaire op televisie, maar het zelf meemaken geeft toch een heel apart gevoel.

Nattivit Kangertivat

Er is nog tijd voor één stapdag en die is niet van de minste: we willen een wandelingetje maken op de ijskap. Een vriend van Lars brengt ons met zijn boot tot aan het einde van het Nattivit fjord. We bereiken de lagune waar het water erg ondiep is. Terwijl de schipper voorzichtig verder vaart helpen we hem door voortdurend met de roeispanen de diepte te peilen. Maar het wordt al snel te ondiep zodat we veel te vroeg aan land moeten gaan.

De ijskap heeft zich door de klimaatopwarming een paar kilometer teruggetrokken. Wat overblijft is een ongelooflijke chaos van gletsjerpuin. We klimmen en dalen overheen heuveltjes van los zand en stenen. Het stof waait ons in de ogen. Zo ging het er bij ons in België op het einde van de ijstijden ook aan toe. Toen trokken de gletsjers zich naar het noorden terug en lieten ook een puinchaos na. Die waaide met net zo’n koude wind tot in België en bedekte de Kempen met een dik zandtapijt. Het zijn nu onze favoriete Vlaamse wandelgebieden.

Na een hele tijd ploeteren door die chaos bereiken we uiteindelijk de ijskap. De ijsvlakte is enorm. Je kan ze over een paar duizend kilometer noordwaarts blijven volgen. Overal is er smeltwater dat zich een weg zoekt doorheen het ijs. Het water kolkt en verdwijnt in diepe ravijnen. Eerst is het ijs nog bedekt met zwart gletsjerstof, daarna is er steeds meer sneeuw. We zijn nu omringd door een zee van ijs, zo ver als we kunnen kijken. We lopen ver van elkaar vandaan en blijven dan een tijdlang stilstaan, elk zijn eigen kleine stipje in die immense vlakte.

Er is niets dan stilte en leegte. Het ijs is eindeloos, groots en machtig.

Reykjavik, 7 augustus

In IJsland wacht ons nog een overnachting voor we onze vlucht naar Brussel nemen. Het is er warm, te warm. Het gras is groen, te groen. Er zijn bomen. Er rijden auto’s op asfaltwegen. Op de camping van Reykjavik staan tientallen tentjes, het lijkt wel een festivalweide. Kampeerders lopen druk doende heen en weer tussen het sanitair en de keuken. Er wordt gepraat en er wordt gelachen.  

En wij, wij krijgen ineens een onwezenlijk gevoel van ontheemding. We voelen ons in deze drukte niet meer zo goed in ons vel.

Dat wordt wennen als we straks thuiskomen.

Vragen / Aanvullingen

Niet gevonden wat je zocht?  Stel hier je vraag!

Niet gevonden wat je zocht?

Stel hier je vraag!