Op een kaart wordt het terrein uiteraard niet op ware grootte afgedrukt, je kunt niet wandelen met een stuk papier van een paar vierkante kilometer groot. Daarom is een kaart steeds is steeds een verkleining van de werkelijkheid. Hoe meer de werkelijkheid verkleind wordt, hoe groter het gebied wordt dat een kaart kan weergeven, maar ook hoe minder details de kaart kan tonen.
De schaal geeft aan hoe sterk de werkelijkheid verkleind werd.
Een schaal wordt op twee manieren uitgedrukt: als breukschaal (voorbeeld: 1/25.000) of als lijnschaal (een lijn met afstandsaanduidingen).
Veelgebruikte schalen voor wandelkaarten zijn: 1/20.000, 1/25.000, 1/50.000 of zelfs 1/100.000. Koop om te wandelen bij voorkeur de kaart met de kleinst mogelijke schaal, die kaart geeft de meeste details weer.
Het is handig om een paar veelgebruikte afstanden voor jouw kaart uit het hoofd te leren. Het zal je straks helpen bij het navigeren.
Meet op de lijnschaal hoe lang 250 m, 500 m en 1 km op de kaart is.
Kijk uit met de breukschaal bij gekopieerde kaarten. Als de kopie vergroot of verkleind werd, dan klopt de breukschaal niet meer. De lijnschaal blijft correct, want ze wordt meer vergroot of verkleind.